Van
Arkel is een middeleeuws geslacht in een gebied bestaande uit een complex
van heerlijk- heden van de Merwede tot over de Lek, o.a.: Arkel, Schelluinen,
Heukelom, Asperen, Leerdam, Hagestein, Haastrecht, Schoonrewoerd, Everstein, Bergambacht,
en Zoelen, met als voornaamste stad Gorinchem.
Voor
hun verschillende bezittingen waren de heren van Arkel leenman van de graaf
van Holland, van de bisschop van Utrecht en van de hertogen van Gelre en
Brabant.
Eeuwenlang
konden de Van Arkel een machtige positie innemen door het feit, dat de macht
van deze heren in dit gebied niet duidelijk was.
Het
geslacht van Arkel is al zeer oud.
Er
gaan vele verhalen in het rond tot hoever men terug kan gaan naar de oorsprong
van het geslacht. Vele verhalen zijn boeiend, maar geschreven door oude kroniekschrijvers,
die in opdracht van hun heren uit moesten zoeken waar deze heren van afstamden. Doordat
de heren hier hoge bedragen voor betaalden, wilden sommige geschiedschrijvers
hun dikke duim nog wel eens voor de dag halen. De meeste verhalen van
voor 1200 zijn wel interessant, maar moeten toch getoetst worden aan de werkelijkheid.
Dit is moeilijk omdat voor 1200 geen of weinig oorkonden zijn gemaakt
omtrend de betreffende heren. Sommige verhalen komen geschiedkundig wel overeen
en kunnen als zodanig als bewaarheid behandeld worden.
Zelfs
werd de afkomst van de heren van Arkel bij de Grieken en de Trojanen gezocht. Door
vleierij van kamersprekers en minstreels werd zelfs gezinspeeld op de naams-vergelijking
en werd Herkules als stamheer aan de Arkels toegedicht.
Zo
was er een kleinzoon van de voor de Noormannen naar Frankrijk gevluchte Van
Arkel. Bij terugkomst kwam hij op een zwaan de Lage Landen binnen. De zwaan
bracht hem feilloos naar het voorvaderlijk erfdeel. Die zwaan werd als erkenning
gebruikt als helmteken en kwam ook als wapendrager voor bij het gemeentewapen
de gemeente Arkel (tot 1986).
Het
verhaal van Heiman wordt al geloofwaardiger (maar nog steeds onbewijsbaar). Deze
Heiman die in de tiende eeuw, uit Hongarije bij Keizer Otto de Grote aan kwam,
wist zich door zijn dappere daden bij de keizer zo bemind te maken, dat deze
hem naar Oost- Friesland zond, om onder een zekere Tieleman , die destijds
landvoogd over dat gewest was, het bestuur kreeg over Neder-Friesland,
het huidige Friesland. Hij huwde met de dochter van Tieleman, Silla of Gella
genaamd en vertok naar Holland. Daar kwam hij in de gunst van de graven
van Holland en Teisterband, die hem enige landen schonken gelegen aan de Linge, welke
later verenigd werden onder de naam Het Land van Arkel.
Als
eerste heer van Arkel wordt Jan I van Arkel erkend, ook wel Jan de Sterke
genoemd. In een oorkonde van 1253 wordt hij heer van Arkel en ridder genoemd. Eeuwenlang
werd Jan VII van Arkel hem als vader toebedacht. Maar er werd onomstotelijk
bewezen dat de vader van Jan de Sterke van Arkel, Herbaren van
de der Lede moest zijn. In de jaren 40 van de twintigste eeuw werd een
pennenstrijd gevoerd onder de naam Arkeliana Vetera, in de Nederlandsche
Leeuw, over de afkomst van de heren van Arkel. Eeuwenlang werd beweerd
dat de heren van Arkel van Heiman af zouden stammen. Hij werd dan ook aangewezen
als de stamvader van de heren van Arkel. Echter, de genealogen waren het
er in de jaren 40 het er uiteindelijk over eens, dat het geslacht van Arkel
was ontstaan en ontsproten uit het geslacht van der Lede.
De
heren de Groot en Groesbeek worstelden met de vraag waarom Herbaren van der
Lede, de heerlijkheid de Lede aan zijn jongere broer afstond en zelf de heerlijkheid
van Arkel bezat en zijn kinderen zich bovendien van Arkel gingen noemen. Eveneens
hadden zij ook moeite met de vraag hoe de heren van Arkel aan Gorinchem kwamen. Deze
vragen kan je ook omdraaien: Waarom noemden de nazaten van Herbaren zich
van Arkel en niet van Gorinchem? En hoe kwamen zij aan de heerlijkheid
van Arkel?
Ook
al heeft de stamboom van de oude van Arkels geen vaste grond,
toch is het zeer zeker aannemelijk dat deze heren bestonden. Het dorp Arkel
kwam al zeer vroeg voor en werd in oude brieven Arclo genoemd. In
641 werd er al een kerk gesticht. In de 10e eeuw zou een zekere Heiman zich
hier gevestigd hebben en zijn zoon Foppo zou hier een een kasteel hebben
gebouwd.
In
de 40er en 50er jaren van de twintigste eeuw waren er verschillende genealogen
het er over eens (zoals de Groot en Groesbeek), dat de stamvader van het
geslacht van Arkel, Herbaren van der Lede moest zijn. Hij wordt als vader
genoemd als Jan de Sterke van Arkel. Onze genealogen waren het
er over eens, dat de heren van Arkel, Gorinchem hadden geërfd en niet
hadden gekocht (dat was in die tijd niet gebruikelijk).
Zo moet Arkel
ook geërfd zijn. Ook al kwamen de oude heren van Arkel niet
in oorkonden voor, tóch worden zij vermeld tijdens historische gebeurtenissen,
zoals Jan van Arkel, zoon van Foppo en Maria van Ooyen. Hij sneuvelde in
de strijd tegen de heidenen in 1034. Jan III van Arkel ging met Robbert van
Vlaanderen ten kruistocht en werd door zijn vele heldendaden door Godfried
van Bouillon tot ridder geslagen. Hij overleed tussen de jaren 1112 en 1117.
Ook
dr. A. Johanna Maris had moeite met de afstamming van de heren van Arkel en
gaf de nazaten, als ze de naam Jan voerden, tussen de haakjes de oude telling
mee, zoals: Jan I (VIII) (De Nederlandsche Leeuw 1971). Bert Stamkot identificeert
in zijn Geschiedenis van Gorinchem (1987), Jan X (lees VII), met
Herbaren van der Lede. In 1987 noemt drs. J. de Hoog, Jan I van Arkel, gemakshalve
Jan Herbaren van Arkel, gehuwd met Maria(?) van Virnenburg (Geschiedenis
van de waterlopen en de binnenvaart in het stroomgebied van de Boven-Merwede). Hoe
dan ook, men is geneigd de oudere heren van Arkel te aanvaarden. De
oudere schrijvers (zoals Kemp. Pauli, later van Leeuwen) gaven Jan de
Sterke van Arkel als vader Jan VII van Arkel, de echtgenoot van Sophia
van Virnenburg. Het bewijs was echter geleverd dat de vader van Jan de
Sterke, Herbaren van der Lede is.
Mijn
stelling luidt dan ook als volgt:
Herbaren
van der Lede erfde de heerlijkheid van Arkel van de oude tak van
Arkel, daar volgens mij Jan VII van Arkel, die gehuwd was met Sophia van Virnenburg,
kinderloos gestorven moet zijn.
Mr.
J.W. Groesbeek gaf in zijn verhandelingen aan (o.a. in de Nederlandsche Leeuw
1954), dat Herbaren van der Lede een zoon moest zijn van Floris van der Lede, die
een broer Folpert had. Hun vader zou wederom een Herbaren zijn, die woonde
op zijn kasteel aan het recht Ter Lede (onder Leerdam).
Welnu,
de broer van Jan IV van Arkel (uit het oude geslacht), heette Folpert en werd
heer van Leerdam (Lede). Chronologisch gezien kan Folpert van Arkel, heer van
der Lede, de vader zijn van Herbaren I, zowel de naamstelling als de bezittingen
wijzen in die richting. Doordat Jan VII van Arkel in mijn optiek kinderloos
overleden is, gingen de bezittingen van Arkel over naar de andere tak, n.l.
die van Folpert. Herbaren II van der Lede (van de zelfde generatie
als Jan VII van Arkel) erfde dus de heerlijkheid Arkel, waarvan Leerdam
(Lede) een achterleen was. Let dan ook op de vernoemingen van de namen Herbaren
en Folpert. De naam Folpert of Foppe komt nog herhaaldelijk voor: Een Folpert,
heer van Leerdam, een neef van Jan II (IX) van Arkel, die laatstgenoemde het
leven letterlijk en figuurlijk zuur maakte (Merkwaardige Kasteelen in Nederland
door Lennep en Hofdijk, 1883). In 1387 was er een Fop van Arkel, woonachtig
in Monster (De Nederlandsche Leeuw, 1954).
Dit
rechtvaardigd dan het feit, dat Herbaren, heer van Arkel werd en zijn jongere
broer Jan heer werd van Leerdam (Lede). Daarom noemden de kinderen van Herbaren
zich van Arkel en niet van Gorinchem, ondanks het feit dat Gorinchem een zeer
belangrijke vestingsstad werd in Holland.
Zo
waren er nóg twee zonen van Herbaren II, die zich van Arkel noemden:
Otto van Arkel en Hugo Botter van Arkel. Otto, die heer van Heukelum en Asperen
werd, was de stamvader van de heren van Heukelom en Asperen. De nazaten
van Otto, uit het geslacht van Heukelom, gingen zich na het uitsterven in 1428
van de hoofdtak van Arkel, dus twee eeuwen later, zich van Arkel noemen en
voerden dan ook vanaf dat moment het volle wapen van Arkel (daarvoor met
de barensteel in het wapen).
Zo
blijkt maar weer, welk een waarde er aan gehecht werd om de naam van Arkel
te voeren.